In de liturgie is de muziek steeds een wezenlijk bestanddeel geweest. Allereerst voltrok zich in dit kader de ontwikkeling van het Gregoriaans, waarbij de oorspronkelijk voor het volk bedoelde delen van het Ordinarium in aantal ver achter bleven bij de Propriumgezangen.
De vroege meerstemmigheid vond tevens haar oorsprong in gezongen misdelen en ook hier zien we in het begin een voorkeur voor de Propriumgezangen (het liefst Graduale en Alleluia). De Ordinariumdelen, die tijdens de periode van de 'Ars Antiqua' voornamelijk eenstemmig gezongen werden, komen pas in de loop van de 14e eeuw in het gezichtsveld van de componisten. Tegelijkertijd treden de Tropen op de achtergrond; die zijn namelijk moeilijker te onthouden dan melodieën met tekst onder elke noot geplaatst.
Bij G. de Machault, met zijn vierstemmige 'Messe de Nostre-Dame' (ca. 1364), wordt de totaliteit der Ordinariumdelen voor het eerst met de naam “mis” aangeduid. Pas in de tweede helft van de 15e eeuw zal de compositie van het volledige Ordinarium geheel ingeburgerd raken. Rond 1400 zijn er twee manieren waarop men Ordinariumdelen behandelt: geheel vrij en aan de hand van een Gregoriaanse cantus firmus. De componeertrant waarbij gebruik werd gemaakt van de cantus firmus won geleidelijk aan terrein.
Aan het eind van de 15e eeuw valt op dat er niet meer, zoals bij de Machault, voor ieder misdeel een andere melodie gebruikt werd. Meestal ligt vanaf die tijd meestal één melodie aan alle misdelen ten grondslag. Dat deze cantus firmus in de loop van de 15e en 16e eeuw naast een religieuze ook een wereldlijke melodie kon zijn, werd reeds eerder aangeduid. De cantus firmus krijgt een andere functie dan bij de Machault. De gebruikte melodie dient ervoor om de verschillende delen van de mis tot een muzikale eenheid te maken, die de liturgische samenhang der Ordinariumdelen overkoepelt. Sindsdien is het streven naar een cyclische geslotenheid één van de hoofdproblemen in de miscompositie geworden.
Dit streven kondigde zich al aan bij de overgang van de 14e naar de 15e eeuw, als men verschillende misdelen voorziet van een gemeenschappelijke cantus firmus. Het idee, de misdelen aan elkaar te relateren door middel van één cantus firmus is waarschijnlijk van Engelse origine. Vooral Engelse componisten als Power en Dunstable, maar ook Franse componisten als Ciconia en de Lantius verrichtten hierbij baanbrekend werk. Hier werden in het begin de Gregoriaanse Ordinariumgezangen gemeden en de Propriumgezangen met zorg uitgekozen. Zo was de gebruikte cantus firmus in principe “vreemd” voor alle misdelen. Er werden zowel isoritmische als “gewone” Tenors gebruikt.
Tot in de 14e eeuw kwam de cantus firmus in principe altijd als basis in de onderste stem voor. Vanaf de 15e eeuw is er sprake van een tendens om de baspartij los te koppelen van de cantus firmus en deze stem gaat zich geleidelijk aan steeds meer in dienst stellen van de harmonische samenhang van de compositie. Het feit dat enerzijds de bas een steeds “harmonischer” rol krijgt toebedeeld en anderzijds de cantus firmus ook minder vaak in de discantus gebruikt werd, leidde er toe dat de cantus firmus naar de middenstem verhuisde. Sinds Dufay is de meest gangbare vorm van de miscompositie de zogenaamde “tenor-mis”. Hierbij wordt de cantus firmus in alle misdelen door de tenor gezongen (of gespeeld) in lange notenwaarden.
Comentarios